Voor de open zitting van eind september waren, naast de eigen leden van onze loges, ook een aantal gasten aanwezig.
In de nazitting gaf Willem Foorthuis, oud-lector aan de Hanzehogeschool, een boeiende lezing over de Veenkoloniën. Hij begon met het welbekende gezegde van: “Het was niks, het is niks en het wordt nooit wat”, om er meteen aan toe te voegen dat we die uitspraak over onze Veenkoloniën direct moesten vergeten.

Het waren de kloosters die deze uitgestrekte veengebieden in hun bezit hadden. Na de verwerving van dit gebied door de stad Groningen werd de streek in korte tijd zeer welvarend. Dat mag onder meer blijken uit het feit dat er naast ‘onze’ borg nog 40 andere borgen in Hoogezand en Sappemeer waren, waarvan Welgelegen een van de kleinste was.
Omdat er veel mensen nodig waren om het veen af te graven, haalden de veenbazen hun arbeiders van heinde en ver. Ze kwamen zelfs vanuit Osnabrück en dat doe je niet als je slecht betaald wordt.

Foorthuis legde uit hoe de vervening van hoogveen in zijn werk ging en ook hoe het graven van de kanalen gebeurde. Eerst om het water kwijt te raken en later om de turf af te voeren. Het was een heel kien en uitgebreid systeem, waarbij stukje bij beetje vooruit werd gegaan. Zo werd voorkomen dat het veen voortijdig uitdroogde.

Vlak voor de Eerste Wereldoorlog werd de winning van turf minder winstgevend, omdat er steenkool beschikbaar kwam. Maar tijdens die oorlog leefde de handel weer op omdat die steenkool niet meer verkrijgbaar was. Na WO-1 kwam de steenkool opnieuw beschikbaar en begon de grote economische depressie. Daarvan stamt volgens hem het idee dat het hier zo armoedig was. Foorthuis vindt dat we trots moeten zijn op onze Veenkoloniën en de geschiedenis ervan.